Babysokjes breien op school, schrijven met een kroontjespen en als beloning voor een goed rapport kreeg je een kwartje van opa. We maakten het allemaal mee. Keer met deze 19 herinneringen terug naar de lagere school uit de jaren vijftig. Wat herkent u allemaal?
Een heerlijk boek, dat je terugvoert naar een tijd waarin alles nog overzichtelijk leek, met taal en rekenen als de belangrijkste schoolvakken en met gedrag, vlijt en netheid als een heilige drie-eenheid op het rapport. De lagere school van vroeger was een totaal andere school dan de basisschool van nu. Uiteraard zonder alle moderniteiten zoals de computer, het digibord en het leerlingvolgsysteem. En ook zonder tienminutengesprekken, plusklassen, remedial teaching en voortdurend en uitvoerig toetsen. De leerlingen van toen hadden te maken met een onderwijzer(es) die een gezag en een autonomie had die voor kinderen en ouders vanzelfsprekend waren. Aan de lagere school van vroeger kleeft ook het beeld van de schooltandarts, die eens per jaar met de gevreesde bus kwam voorrijden, het schoolsparen, schoolmelk, de kroontjespen, het inzamelen van zilverpapier, de ouderwetse schoolreisjes naar de speeltuin, de handwerklessen (alleen voor meisjes!) en nog veel meer. Het komt allemaal aan bod in het rijk geïllustreerde De lagere school, geschreven door Wim Daniëls, die zelf in de jaren zestig op zo'n lagere school zat. Hij schetst in zijn boek het wel en wee van de lagere school in de twintigste eeuw, met de nadruk op de periode vanaf 1930. Wim Daniëls schreef een groot aantal boeken over uiteenlopende onderwerpen. Hij stelde ook diverse Van Dale-woordenboeken samen en publiceerde een literaire verhalenbundel. Verder treedt hij op in het theater en is hij geregeld te horen en te zien op radio en tv.
Babysokjes breien op school, schrijven met een kroontjespen en als beloning voor een goed rapport kreeg je een kwartje van opa. We maakten het allemaal mee. Keer met deze 19 herinneringen terug naar de lagere school uit de jaren vijftig. Wat herkent u allemaal?
Het Nationaal archief Nederland heeft een fotocollectie van fotograaf Willem van de Pol, waarin mooie foto’s te zien zijn van enkele scholen in de stad en buiten (resp. 1947 en 1955). De foto…
Roken in de klas, schrijven met een kroontjespen en het nostalgische leesplankje. Keer terug naar de jaren 50 met deze 10 herinneringen.
door Hans Smeekes Het was in de zesde klas dat een z.g. Witte Pater (in wit tenue en ik denk ook met witte baard) in de klas kwam om te vertellen over de missie. Meneer Coesel maakte dan graag plaats voor hem. Op de zondag had de pater vanaf het preekgestoelte de gelovige goegemeente al gloedvol toegesproken met de aansporing om vooral veel te geven. In de hal vooraan in de kerk stond sowieso al een offerblikje voor dit doel. Hij had verhalen over de negertjes (zoals dat toen nog gezegd werd) en hun avonturen in het oerwoud en hun strijd met de wilde dieren. Ook weer iets wat ik geweldig vond. In mijn optiek waren dat ruige mannen, die paters. Pioniers. En even heb ik erover gedacht om dat later ook te gaan doen. In mijn kindermissaaltje, dat ik nog als kleinood koester, vond ik nog een missieprentje uit die tijd. We verzamelden zilverpapier en de ‘zilveren’ doppen van de melkflessen van die tijd en namen die in een zak mee naar school. Voor de missie. Als dank kregen we dan een periodiekje, een missieblaadje, ook vol 'spannende' verhalen en foto's. Op internet heb ik geprobeerd dat blaadje te achterhalen. Het zou kunnen dat het ‘de kleine apostel’ was, het is in elk geval een blaadje uit die tijd, maar of het ook dat was, daar ben ik niet zeker van. Het doet er in elk geval wel aan denken. Dat zilverpapier ging natuurlijk niet direct naar Afrika, dat wist ik ook wel, maar wat ze er wel mee deden, wist ik ook niet. Later heb ik begrepen dat het zilverpapier stanniool bevatte. Dun gewalst tin. Dat werd gerecycled. En dat bracht dus een beetje geld op. Aan zilveren doppen hadden we geen gebrek, want er werd met de aanmoediging van mijn moeder, die altijd het beste met ons voor had, vooral wat gezondheid betreft, heel wat melk gedronken. Eigenlijk was men er toen net toe overgegaan, de melk in flessen te verkopen. Daarvoor was het nog losse melk. Ook de overheid moedigde melk drinken aan. Ik herinner me zelfs een grote campagne voor de M-brigade. Maar daar hebben we nooit aan meegedaan. In de vastenperiode vlak voor Pasen werden we verondersteld elke morgen naar de kerk te gaan. Als aanmoediging om daaraan te voldoen, mocht je een vakje inkleuren op een kaart als je inderdaad was geweest. Ik heb dat zelden kunnen doen, want veel interesse had ik daar niet in. En van thuis uit werd het ook niet aangemoedigd. Eén keer per week vond men wel genoeg. Wat verhalen betreft, behalve dan die, welke uit de mond van meneer Coesel kwamen, weet ik ook nog dat we uit een boek lazen (we moesten ‘omstebeurt’ een stukje eruit voorlezen, denk ik) met de spannende avonturen van de Noorse poolreiziger Roald Amundsen en zijn beroemde schip de ‘Fram’, dat hij van de andere bekende Noorse poolreiziger Fridtjof Nansen te leen had gekregen. Ik herinner me die namen nog goed. Volgens mij hebben we het boek nooit helemaal uitgelezen en heb ik het onlangs tweedehands na wat zoekwerk op internet kunnen bemachtigen (ik denk tenminste dat het 't betreffende boek is, de tekeningetjes komen me in elk geval bekend voor, echter het is nog in de vooroorlogse spelling, wat wel weer vreemd is). De envelop met het boek erin was volgeplakt met postzegels waarop afbeeldingen van het oude leesplankje. Zou de afzender aangevoeld hebben, dat ik met een artikel bezig ben over mijn lagere schooltijd? Leuke toevalligheid wel. Ja reisverhalen en specifiek met betrekking tot varen was wel mijn ding. Thuis heb ik toen in één adem “De Scheepsjongens van Bontekoe” uitgelezen. En las ik voor het eerst over verre oorden als Malakka. Die naam is altijd blijven hangen en toen ik daar in de jaren negentig was, heb ik aan het boek moeten denken, specifiek toen ik daar op het kerkhof stond met grafstenen waarop Nederlandse namen stonden vermeld. Het boek hadden we niet thuis, ik had het geleend uit de bibliotheek. Echter ik kan me niet meer goed herinneren waar de bibliotheek toen was. Vaag heb ik het idee dat het ergens aan de Kampstraat of Veldstraat was. Op mijn 11e verjaardag kreeg ik van mijn ouders een prachtige 'luxe' oude uitgave in twee delen van 'Alleen op de Wereld’ van Hector Malot. Mijn ouders hadden dat goed 'geschoten' dat 't wel een boek voor mij was. En inderdaad: ik kon er heel wat uurtjes mee doorbrengen, stil in een hoekje. Ik was geboeid en geroerd tegelijk door de avonturen van de vondeling Remi en zijn vriend Vitalis en de hondjes, samen heel Frankrijk doortrekkend. Ik heb de boeken nog steeds. De prijs staat er nog in: één gulden vijfentwintig voor de twee delen. Samen met nog een aantal klasgenoten, eigenlijk allemaal vrienden en vriendinnen, heb ik examen gedaan om toegelaten te worden tot het RK Lyceum aan de Emmastraat in Hilversum. Daaraan vooraf gaand was er een test geweest. Met als uitslag dat voor mij de MULO het hoogst haalbare zou zijn. Mijn ouders zijn toen met meneer Coesel gaan praten en hij gaf de geruststelling dat ik kennelijk mijn dag niet had gehad, want mijn rapportcijfers waren eigenlijk best goed. Ik hoorde tot de besten van de klas. Dus heb ik me op zijn advies toch laten inschrijven voor het Lyceum. En ik slaagde ook, helaas enkele van mijn heel goede vrienden niet. Ik was heel goed bevriend met Ton van Hofwegen, hij zat ook naast mij en hij woonde op de Heemskerklaan. Ik kwam ook wel eens bij hem thuis en hij bij mij. Hij heeft bij ons thuis voor het eerst tv gezien. Mijn vader was er wat aanschaf daarvan ‘vroeg’ bij, want hij werkte bij de Philips. Ton en ik deden veel aan ‘koppen’. Altijd waren we aan het koppen (zie mijn voetbalverhaal). Een stukje muur waarachter de gymnastiekzaal was, fungeerde als ‘goal’. Helaas slaagde hij niet en is het contact verloren gegaan. En mijn schoolvriendinnetje Martha Hilhorst (zij had mij gevraagd, want zelf was ik daar te verlegen voor en ik heb de aardige herinnering dat ze af en toe een appel voor me meenam) slaagde helaas ook niet. Dat was wel heel jammer. Ik zie haar nog heel teleurgesteld staan toen de uitslag bekend werd gemaakt. Ook dat contact is toen verloren gegaan, maar vijftien jaar geleden is dat weer hersteld. En bezoek ik haar eens per jaar en halen we herinneringen op. Hoe klein is de wereld soms. Het was in het Tibetaans Boeddhistisch centrum in Huy, waar ik toen woonde en er een dame arriveerde die met ons mee zou gaan op een pelgrimsreis naar India en Nepal. Ik kende haar niet, maar we maakten kennis en haar ‘roots’ bleken zowaar in Baarn te liggen. Dus we hadden onmiddellijk een klik. Nog sterker was, dat bleek dat ze een goede vriendin van Martha was. Ik heb toen haar het adres gevraagd en na enig aarzelen durfde ik een brief te sturen. Sindsdien hebben we dus weer contact. En is zij het enige contact dat ik nog heb met iemand van toen. Andere klasgenoten als Hannie Schouten en Marianne Bartels slaagden wel en zouden dus ook naar Hilversum gaan. Maar Hans Scheel (met wie ik ook goed bevriend was, hij woonde in de Wijkamplaan, dus niet zo ver van mij vandaan) en Sjef v.d. Mey hadden gekozen voor het lyceum in Amersfoort. Zo viel een club die veel met elkaar had gedeeld, ineens uiteen. Ik weet nog dat ik het toelatingsexamen met mijn eerste z.g. ballpoint heb gedaan. Mijn moeder had die speciaal voor die gelegenheid gekocht. Ik weet nog hoe die eruit zag. Half wit en half zilverkleurig. Een hele fijne pen, waarmee ik nog jaren heb geschreven. Omdat mijn ouders er vanuit gingen, dat ik wel toegelaten zou worden tot het RK Lyceum in Hilversum, hebben ze mij op mijn verjaardag (op 22 februari) een splinternieuwe fiets cadeau gedaan. Want ze zagen er wel het belang van dat dit toch op een goede fiets moest gebeuren. Die fiets zag er inderdaad wel prachtig uit. Hans (links) met zijn nieuwe fiets tijdens een familie tripje (rechts de oude damesfiets, waarop hij ook jaren naar en van school heeft gereden) In metallic lichtblauw, als ik me goed herinner. Iets tussen een gewone herenfiets en sportfiets in. Een pronkstuk, dat vond iedereen. Mijn moeder was bang dat de fiets al beschadigd zou worden nog voor ik er naar Hilversum gebruik van zou kunnen maken, dus toog ze naar meneer Van Gisbergen om te vragen of de fiets gestald kon worden in de hal, want de rijwielstalling vertrouwde ze niet helemaal (misschien ook wel vanwege mogelijke diefstal). Meneer Van Gisbergen was zo aardig om dat toe te staan. Voor mij had dat niet gehoeven, want zo kwam ik weer in een speciaal (beschermd) daglicht te staan. Meneer Van Gisbergen Aan het hoofd van de school Meneer Van Gisbergen heb ik ook goede herinneringen. Ik geloof zelfs dat we van hem de lessen in handenarbeid kregen. Maar dat kan ook Meneer Coesel zelf geweest zijn, dat weet ik niet meer heel goed. Meneer Van Gisbergen was als hoofd van de school een autoriteit, maar daarbij ook heel vriendelijk. Hij had de toenmalige VGLO onder zijn hoede. Hij woonde aan de Torenlaan, weet ik nog. Het schijnt dat hij ook een goede verteller is geweest, vooral ook over zijn tijd in Indonesië, maar daarvan heb ik (helaas) niet veel meegekregen, omdat hij niet onze eigen meester was. De handenarbeid vond plaats in een ander lokaal. Ik heb daar leren figuurzagen. Wat ik erg leuk vond. En ben dat thuis ook gaan doen. Uit mijn hoofd maakte ik dan een soort bouwtekening en zaagde ik het uit. Bootjes waren mijn geliefde objecten. Er werd ook aan schoolzwemmen gedaan. En dan togen we met zijn allen op de fiets naar het zwembad in het bos. Netjes in de rij, twee aan twee. Over het Kippenbruggetje en dan rechtsaf langs het ravijn met de spoorlijn diep beneden, dan de Amsterdamse straatweg oversteken, die toen nog tweebaans was en niet al te druk en vervolgens het bos in. Ik heb toen mijn nieuwe fiets al goed kunnen inwijden. Het Kippenbruggetje Van die enkele les waren we uiteraard de zwemkunst nog niet machtig geworden, dus kwam mijn moeder op het idee mijn broer Henk en mij op te geven voor zwemlessen in de zomervakantie. Want kunnen zwemmen vonden mijn ouders in ons waterrijke landje heel belangrijk. Met voor ogen dat ons kleine broertje Gerard bijna eens was verdronken. Die lessen waren al vroeg in de morgen, dus daar hadden we al moeite mee. Bovendien hadden we een probleem met het schoolse karakter ervan. Nadat we de basis van de slagen hadden geleerd, zijn we nog maar onregelmatig gegaan en gingen we onze eigen gang. Er bestond in die tijd nog geen diploma, dus hoefden we thuis ook niets uit te leggen. We konden zwemmen en dat was het belangrijkste. Ik herinner me wel nog dat ik op een warme dag in het zwembad eens ben opgekomen voor mijn jongere broer (terwijl die toen toch al een kop groter was dan ik). Mijn verbale geweld moet overtuigend zijn geweest en gaf me veel zelfvertrouwen. Want ik was normaal gesproken nogal een stille. In die tijd had mijn moeder mij opgegeven voor de school- en werktuinen. Dat was aan de buitenkant van Baarn ergens aan de Geerenweg. Onder begeleiding hield je dan een langwerpig stukje land bij. Ik denk dat het plaats vond op de vrije woensdagmiddag. Triomfantelijk kwam ik dan thuis met bossen bloemen, met name de strobloemen kan ik me nog goed herinneren, die moesten dan gedroogd worden en dat gebeurde op de vensterbanken voor de ramen. Zo hadden we dan de hele winter bloemen in huis. Ook weet ik nog dat ik met grote bossen worteltjes thuiskwam. Inclusief het loof. Ik was er trots op dat ik zo een bijdrage kon leveren aan het reilen en zeilen thuis. Specifiek herinner ik me ook de gigantische boerenkolen in het najaar tegen de winter. En de radijsjes, weet ik nog. Lekker fris in de zomer. Normaal aten we die nooit, dus dat was uniek. Het was vooral ook leuk om in de grond te wroeten onder deskundige begeleiding. We kregen daar ter plekke het materiaal en de zaadjes. Er werd dan bij verteld hoe diep en hoe ver van elkaar je de gaatjes voor de zaadjes moest maken. En dan maar elke week kijken of er al iets uit de grond kwam. Meneer Jessurun In de zesde klas zag ik ook meneer Jessurun weer terug. Hij gaf de lessen in de Franse taal. Dat was facultatief. Maar als opmaat naar de middelbare school was dat meer dan nuttig. Meneer Coesel Opmerkelijk is dat meneer Coesel in hetzelfde jaar dat ik van school af ging, is overleden. Dat was op 22 september 1959 (twee weken na zijn veertig jarig jubileum!). Ik heb deze bijzondere man dus nog net mogen meemaken. Na mijn vader’s overlijden in 1993 kwam ik nog wel eens op het kerkhof achter de St. Nicolaaskerk en heb ik nog wel eens mijmerend stil gestaan bij het graf van meneer Coesel. En hem bedankt. Mijn eerste goeroe. Hans Smeekes Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter
Het Nationaal archief Nederland heeft een fotocollectie van fotograaf Willem van de Pol, waarin mooie foto’s te zien zijn van enkele scholen in de stad en buiten (resp. 1947 en 1955). De foto…
door Hans Smeekes Het was in 1953 dat ik voor het eerst naar de grote school, zoals we dat toen noemden, kon gaan. We waren datzelfde jaar in het voorjaar verhuisd van de Zandvoortweg naar de Lepelaarstraat. Ik kan me niet herinneren dat mijn moeder me ooit heeft gebracht. In feite zette ik en ook later mijn broers de familietraditie voort. Ook mijn vader en mijn ooms en tante hadden op de St. Aloysiusschool gezeten. In 1995 werd het 100 jarig bestaan gevierd en werd er ter gelegenheid hiervan een fraai boekwerk uitgegeven. Er waren diverse fases. In de tijd van mijn vader (dat was voor de tweede wereldoorlog) was er ook nog een St. Bonifaciusschool (een lagere school en een ULO), dat was in wat we nu het oude, hoewel gerestaureerde gebouw met de twee vleugels zouden noemen. Een school voor de beter gesitueerden. Beide scholen strict gescheiden door een schutting dwars over de huidige binnenplaats. De school van mijn vader (de oorspronkelijke St. Aloysius dus) werd de klompenschool genoemd. Dat was wel duidelijk waarom. Er was toen dus nog scheiding tussen arm en rijk. Mijn vader kon zich daarover nog wel eens opwinden. Tante Corrie, Oom Jan en mijn vader Joop Smeekes Volgens bovengenoemd boekwerk zaten de kinderen tijdens de schoolmis streng gescheiden en het vermeldt ook dat er wel eens ruzie was tussen de jongens van de twee scholen. Maar als de schoenenjongens over de schutting probeerden te klimmen, werden ze met de klompen door de klompenjongens op de vingers geslagen. Na de tweede wereldoorlog gaan beide scholen samen in elkaar op. Er is dan nog maar één lagere school de St. Aloysiusschool. De naam Bonifacius wordt dan alleen nog gebezigd in de naam van de ULO. Beide gebouwen worden dan door de St. Aloysiusschool gebruikt. Van de eerste klas heb ik een deel niet meegemaakt. Ik was vaak ziek, soms had ik zelfs twee ziektes tegelijk. Zo herinner ik me dat ik met geelzucht in bed lag en daarbij ook nog de mazelen had. Nou was dat laatste iets dat je toch eens moest krijgen, maar toch. Ik had ook last van bronchitis en toen kreeg ik ineens longontsteking. Dubbele ook nog. Het kon niet op. Ik heb toen zes weken in het ziekenhuis gelegen. Dat was nog in het oude ziekenhuis aan de Torenlaan. Het ziekenhuis aan de Torenlaan Voor een deel van de tijd ook nog in quarantaine. Dat weet ik nog, aan de ene kant kon je naar buiten (in de tuin achter het ziekenhuis) kijken en aan de andere kant had ik zicht op de andere patiënten in de grote zaal. Aanvankelijk reageerde ik nergens op. Elke dag kwam de zuster met een grote spuit aanzetten die dan ook nog niet bleek te helpen. Tot men een nieuw pas ontwikkeld antibioticum (penicilline) als laatste redmiddel ging uitproberen en dat bleek wonderwel te helpen. Zodra het toen een beetje ging met mij, mocht ik op de grote zaal liggen, waar ik eerst op uitkeek. Wat ik me ook nog herinner uit die tijd, was de soep. Een soort dikke groentesoep, misschien helemaal niet zo speciaal, maar ik vond het lekker en thuis kregen we die niet. Juffrouw Veldhuizen Nadat ik weer thuis was gekomen, kwam de schoolklas met de onderwijzeres juffrouw Veldhuizen voorop bij mij in de Lepelaarstraat op bezoek. Geweldig natuurlijk. Maar soms vraag ik me wel af of dat wel echt gebeurd is. Want 40 kinderen bij ons thuis in de huiskamer, dat kon toch helemaal niet. Bij nader inzien zal het wel een afvaardiging zijn geweest. Vaag herinner ik me dat mijn moeder rondging met glaasjes ranja. Zo zwak als ik toen eigenlijk was, zo sterk ben ik nu. Want zoals de dokters toen al hadden aangekondigd aan mijn moeder: het kon vergroeien. En dat is ook gebeurd. Vanaf mijn twaalfde ben ik eigenlijk nooit meer ziek geweest. Zelfs griepjes gaan aan mij voorbij. En tegen hepatitis A en B hoef ik niet ingeënt te worden. Dat is steeds handig gebleken met het op reis gaan. Eigenlijk had mijn moeder zo’n zelfde verschijnsel. Ze had in haar jonge jaren Engelse ziekte, zoals dat werd genoemd. Iets aan de botten. Maar is er toch mooi 92 jaar mee geworden en ook bijna nooit ziek geweest. Hoe dan ook de gezondheidsperikelen in die tijd stonden een overgaan naar de tweede klas niet in de weg, ik had goede cijfers. We kregen elk trimester een fraai klein rapportboekje mee naar huis, dat we mee terug moesten nemen met de handtekening van één der ouders erin (mijn vader had een fraaie handtekening!). Aan de binnenkant van het boekje stond een tekst met aanbevelingen aan de ouders. Echt iets van die tijd. In de 2e klas staan er geen cijfers ingevuld bij het vak lichamelijke oefening. Dus kennelijk had ik nog wat nasleep van mijn ziektes en heb ik daaraan niet (of nauwelijks) deelgenomen (vreemd genoeg had ik bij nader inzien wel cijfers voor gymnastiek in de 1e klas). In dit verband weet ik nog goed, dat als er in de pauzes spelletjes als krijgertje werden gedaan op de binnenplaats, ik alleen mee mocht doen op de conditie van ‘spek en bonen’. Dat was een vreemd fenomeen, je deed wel mee, maar ook weer niet echt. Maar last had ik er niet van. Ik ben er ook nooit om gepest. Een verschijnsel dat überhaupt niet voorkwam. Er was eerder een grote solidariteit. Ik weet niet meer in welke klas dat voorkwam, maar ik heb er beeld van dat strafregels meestal in de prullenmand terechtkwamen, die er weer door één van ons werden uitgevist. Speciaal enkele heel slimme meisjes hielden zich daarmee bezig. Zo hadden ze een hele voorraad. En zodra iemand strafregels kreeg opgedragen, werd gekeken of die er tussen zaten. Ik denk dat we nog hebben leren lezen met behulp van het bekende aap-noot-mies dat vooraan in de klas hing. Het schrijven met het kroonpennetje was een ware crime. Dit vanwege het vlekken. Het was oppassen voor stoten tegen het lessenaartje. Vooral als het inktkokertje net was bijgevuld. Ik herinner me dat het penhoudertje aardig door mij was afgekluifd en ik was niet de enige. Het boek ‘Het tovervisje’ is volgens mij het eerste boek dat ik thuis las. Het lag onder in de boekenkast en vaak kroop ik in een hoekje met het boekje en was ik voorlopig onzichtbaar en onhoorbaar. De leuke tekeningetjes van Nans van Leeuwen en de eerste regels zijn me altijd bijgebleven. Dat het dwergenpaartje in een keulse pot woonde, vond ik fascinerend, want een dergelijke pot hadden we bij ons thuis achter in de tuin staan. Hoewel niet omgekeerd, maar toch keek ik of ik iets van de dwergjes kon ontwaren. En waar ik nu woon, in het zuiden van het land met mijn partner Fifi, staat er zowaar ook een keulse pot achter in de tuin ... met het dwergenpaartje. Dat zijn wij dus. In dit verband is het ook grappig om te vertellen dat toen ik in Friesland (in Hindeloopen) als nieuwbakken beheerder van het gemeenschapscentrum voor het eerst achter de bar stond, iemand begon te roepen: ‘Hé, het is precies Piggelmee.!’ En vanaf dat moment werd ik zo genoemd. Dat vond ik eigenlijk best wel toepasselijk want Pigggelmee is zo’n beetje mijn alter ego. En betekende gelijk dat ik erbij hoorde, want iedereen had in dat Friese stadje een bijnaam. De St. Nicolaaskerk Het zal wel in de eerste klas geweest zijn dat ik aan de z.g. eerste H. Communie heb deelgenomen. Hans in zijn communiepak met broers Gerard en Henk Mijn opa in Hilversum, de vader van mijn moeder, die kleermaker was, had het communiepak deskundig genaaid. Korte broek met colbertje in dito stof. Heel sjiek. Het was in de tijd dat Pastoor Kaarsgaren de scepter zwaaide in de St. Nicolaaskerk. Pastoor Kaarsgaren met kapelaans en acolieten Ik vond het wel imponerend om nu eens helemaal vooraan te zitten, voor het eerst had ik goed zicht op het tabernakel en zo. Want normaliter op de zondag konden we slechts een plaatsje veroveren ergens helemaal achteraan en dan ook nog achter één van de dikke pilaren. Dat kwam voornamelijk omdat we meestal aan de late kant binnenkwamen. Mijn vader was daar voornamelijk debet aan, want hij had meestal niet zo’n zin. En: we moesten er allemaal goed opgedoft uitzien. Dus dat nam tijd. Bovendien puilde de kerk uit door een toename aan gelovigen. Het is daarom dat er toen voorzichtig werd gedacht aan een nieuwe parochie, dat dus later is geresulteerd in de bouw van de Mariakerk. Alvorens we aan de eerste communie mochten meedoen, moesten we voor het eerst biechten. Met de hele klas gingen we dan naar de kerk, daarvoor hoefden we slechts de Kerkstraat over te steken. We stoeiden dan in de banken en schoven één voor één op tot je aan de beurt was en dat enge hokje in moest. Dan schoof de kapelaan het gordijntje dicht en zat je in het pikkedonker op je knieën door een gaasje naar het onduidelijke hoofd van de kapelaan te kijken. Net als alle anderen wist ik gewoon niet wat ik op te biechten had. Dus verzon ik snel maar wat, bijvoorbeeld dat ik een snoepje had gepikt. Nou hield ik nog niet eens van zoetigheid in die tijd, maar ja je moest wat zeggen. En ook later is dat altijd zo gebleven, je zei maar wat tot tevredenheid van de kapelaan. En dan moest je een gebedje doen voor de absolutie en vloog je weer naar buiten. Na de communieceremonie was het een drukte van belang bij ons thuis aan de Lepelaarstraat. Mijn beide opa’s en oma’s waren er en diverse ooms en tantes. Ik werd aardig gefêteerd, maar de cadeautjes waren allemaal religieus gerelateerd. Zoals een mariabeeldje, rozenkrans, een wijwaterbakje en 'last but not least' een kindermissaaltje, dat ik nog heb. Het moet in de eerste of tweede klas geweest zijn dat we ook een tijdje zijn ondergebracht in het St. Nicolaasgebouw. Ik denk vanwege een verbouwing. Ik herinner me het beheerdersechtpaar nog goed. De Heer en Mevrouw Hecker. Volgens mijn gevoel waren zij al sinds mensenheugenis verbonden met het St. Nicolaasgebouw. Dat ze er ook woonden zal daar wel toe hebben bijgedragen. Zij waren één en hetzelfde. St. Nicolaasgebouw Het leslokaal was op de bovenverdieping. Ik vond het een gebouw met historie. Ik herinner me de brede statige trap met veel hout naar boven nog heel goed. En ook de de oude lessenaartjes. Die waren nog van voor de tweede wereldoorlog. Voor de gymnastieklessen moesten we naar de oude school. En dan moesten we keurig in de pas twee aan twee over het trottoir van de Brinkstraat lopen. Gezien mijn zwakke gezondheid had ik het overigens niet op die gymnastiek (als ik er al aan deelnam). Vooral het klimrek haatte ik. Ik was er echt bang van om naar boven te klimmen. Maar er viel vaak niet aan te ontkomen. Als ik dan eindelijk boven was en naar beneden keek, dan begon het me te draaien. En vogelnestjes maken aan de ringen, wat de anderen zo leuk vonden, ik had het er niet op. Van de onderwijzer in de tweede klas de heer Ram weet ik me totaal niets te herinneren. Meneer Jessurun Zo veel te meer van de onderwijzer in de derde klas, meneer Jessurun. Ik heb van die klas een fraaie foto, diverse medeleerlingen herinner ik me nog goed. Te meer omdat ze steeds mee promoveerden tot aan de zesde klas toe. Op de foto staan: 1e (voorste) rij van links naar rechts: Leo Lodenstijn, Hans Smeekes, Egied Hartman, Cees Schothorst, Nol Molenaar, Jan v.d. Werf, Theo v.d. Voort. 2e rij: Ineke Schouten, Bea Flapper, Emmy van Diermen, Mieke van Wegen, onbekend, Carla de Haan, Ria van Remmerden, Willie Smeets, Thea v.d. Ploeg, Martha Hilhorst, Joan Sterneberg, Hannie Schouten. 3e rij: Leontien van Liempt, Gonnie Vredendaal, Rudi Betsman, Annette Kraakman, Hans Hunting, Monica de Groot, Marcus v.d. Steenen, onbekend, Hans Tijhuis, Marianne Kok, onbekend, Mieke v.d. Zwaan. 4e (achterste) rij: Meneer van Gisbergen (hoofd van de school), Nannie Gieskens, Henri Verhoef, Joke Kieft, Jan Kuijer, Rietje Luif, Hennie Westerveld, Gerda Dorrestijn, Ko de Leeuw, Nellie ..., Thomas ..., Meneer Jessurun. Met Hans Tijhuis was ik vriendjes toen we nog op de Zandvoortweg woonden. Rietje Luif woonde twee huizen verder bij ons aan de Lepelaarstraat. Bij Hans Hunting kwam ik wel eens thuis, hij woonde vlakbij de speeltuin, in de Begoniastraat, denk ik. En ik was bevriend met Leo Lodenstijn, die woonde in de Gruttostraat of Kievitstraat. Zijn vader was een bekend politieman in Baarn. Egied Hartman, zijn vader had een fotozaak in de Oranjestraat, heb ik vooral gekend toen we samen op het zangkoor zaten. Opmerkelijk is, dat ik de enige leerling ben met een stropdas om en keurig wit overhemd. Dat was echt iets van mijn moeder. Want op foto’s moest ik er netjes uitzien. Sinds jaren heb ik al geen stropdas meer aangeraakt. Ik heb er nog één (een zwarte), voor je weet maar nooit. Van meneer Jessurun herinner ik me dat hij geweldig verhalen kon vertellen. Die verhalen speelden zich vaak af in verre oorden. Indonesië en zo. Ik denk dat hij deels Indisch bloed had, maar dat is echt een vermoeden. Hij had in elk geval wel heel donker haar. Maar hoe het ook zij, het is absoluut zo, dat hij mede de zaadjes heeft gelegd, dat ik belangstelling voor oosterse landen heb gekregen. Het zal ook in die tijd geweest zijn, dat ik mijn eerste fiets tot mijn beschikking kreeg. Mijn vader, die voor hij bij de PPI ging werken, enige jaren als rijwielhersteller bij de gebroeders Karhof in de Nieuwstraat in dienst was geweest, had van de bruikbare onderdelen van drie oude fietsen een ‘nieuwe’ fiets voor mij gefabriceerd. Een damesfiets weliswaar maar dat mocht de pret niet drukken. Mét bagagedrager en dat was belangrijk want ik moest mijn twee jaar jongere broer Henk daarop naar school brengen. Voor die tijd had ik dat dus nog lopend moeten doen. Ik kan de route nog dromen: Lepelaarstraat-Reigerstraat-Oosterstraat-Noorderstraat-Faas Eliaslaan-Kerkstraat. In de Oosterstraat ter hoogte van de openbare school (de Oosterschool) rechtsaf de Noorderstraat in. Daar was een kolenboer rechts geloof ik. Schattige kleine huisjes. Een leuk wijkje inclusief een groenteboer en bakker. En de kruidenier op de hoek met de Javalaan. En dan de statige Faas Eliaslaan in. Ik herinner me de prachtige schaduwrijke bomen, die de laan een heel oud en magisch aanzien gaven. Ja het was een hele tocht, vier keer op een dag. Want tussen de middag gingen we allemaal naar huis. Maar dat was geen probleem, dat deed je gewoon. Geen brengen en ophalen door de ouders zoals dat heden ten dage vaak gebeurt. Natuurlijk was er toen minder verkeer, maar toch. Het gaf je al heel jong een zeker verantwoordelijkheidsgevoel. En er was onderweg nog wel eens wat te beleven. In elk geval te zien en dat prikkelde dan weer mijn fantasie. Luchtfoto Noorderstraat, Oosterstraat, Javalaan 1949 Wordt vervolgd met deel 2. Hans Smeekes Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter