Verbes néerlandais / Nederlandse werkwoorden, Nederlandse verba Vocabulaire néerlandais / Nederlandse woordenschat ---------------- ...
Exercice lexical en néerlandais / Lexicale oefening in het Nederlands Thème : la maison, l'habitation, les objets dans la maison / Thema :...
Learn Dutch with this Dutch conjugation chart. The key to learn how to conjugate regular verbs in Dutch
Grammaire néerlandaise : exercices / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst : oefeningen Prépositions / Voorzetsels, preposities Situer dans l'espace / In de ruimte situeren Thème : la maison, le living, le séjour, la salle de séjour, le salon, le coin salon / Thema : het huis, de woonkamer, de zitkamer, de huiskamer, de living, het salon, de zithoek Décrire une image / Een beeld beschrijven --------------- Lijnbaenbrugh, Monnickendam, Colin Brace https://www.flickr.com/photos/cbrace/3116068441/in/photolist-549twY-FxW667-iwoWH-oFcb7B-3857ng-oEYCE1-zJFRbF-5KmEzX-iwoYc/ -------------- Nederlandse VOORZETSELS (PREPOSITIES) / PREPOSITIONS néerlandaises Lees de inleiding (introductie) : de appel ligt … in het doosje, voor het doosje, achter het doosje, … Probeer dan de voorwerpen te situeren (waar staan/liggen/hangen de dingen?; waar zitten ze in?) en schrijf zinnetjes. Lis l'introduction : de appel ligt ... in het doosje, voor het doosje, achter het doosje ... [la pomme se trouve ... dans la boîte, devant la bôite, derrière la boîte, ...] Essaie ensuite de situer les objets (où se trouvent-ils?; dans quoi se trouvent-ils?) et construis des phrases. --------------- Doctissimo : document 'Voorzetsels (preposities)' / jpeg-formaat http://club.doctissimo.fr/profnlds/grammatica-oefeningen-nederlands-807825/photo/voorzetsels-preposities-woordenschat-28247976.html Diaspora / Pluspora : document 'Voorzetsels (preposties)' / format JPEG https://pluspora.com/posts/2126467 Pinterest : document 'Voorzetsels (preposities)' / jpeg-formaat https://www.pinterest.fr/pin/319051954832783202/?nic=1 Oplossingen (voorbeelden) / Solutions (exemples) De asbak ligt op de vensterbank. De kaars staat op de schouw. De hond zit op de grond. Het ei ligt in het bord. De tafel staat op het tapijt. Het schilderij hangt aan de spijker. De lamp staat naast de deur. De stofzuiger ligt op de grond. De klok hangt aan de muur. De lepel ligt voor het bord. Het gordijn hangt aan de roede (de roe). / Het gordijn hangt aan de stang.
Download FREE Dutch flashcards in single or bilingual variants. Get printables for home learning or to get started right away!
Grammaire de base / Basisgrammatica Emploi du présent, emploi de l'indicatif présent / Gebruik van de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), gebruik van het presens --------------- EXERCICE DE BASE : le présent, l'indicatif présent BASISOEFENING : de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens Mets les verbes au présent. Zet de werkwoorden (verba) in de o.t.t. (het presens). KOMEN 1. Ik ..................... om 3 uur. 2. Jan ..................... morgen. 3. We ..................... met de trein. 4. ..................... je mee ? ROKEN 1. Hij ..................... een sigaret. 2. Ik ..................... niet ! 3. ..................... u sigaretten ? 4. Ze ..................... buiten. GAAN 1. Hij ..................... naar school. 2. Ik ..................... naar de supermarkt. 3. Je ..................... naar een vriend. 4. ..................... je naar Brugge ? 5. ..................... u morgen naar de bioscoop ? ZITTEN 1. Ze ..................... naast Wim in de klas. 2. Ik ..................... achter het stuur. Woordenschat ➛ het stuur : le volant 3. ..................... je voor de televisie ? 4. We ..................... in de 4de klas. WACHTEN 1. Ik ..................... op mijn vriend Jan. 2. Hij ..................... op de bus. 3. Ze ..................... beneden. Woordenschat ➛ beneden : en bas 4. ..................... je thuis ? 5. ..................... hij op Wim ? 6. ..................... jullie al lang ? Woordenschat ➛ al lang : depuis longtemps RIJDEN 1. Ik ..................... naar Brussel. 2. Ze ..................... naar België. 3. ..................... hij met de fiets naar school ? 4. ..................... je met de trein naar huis ? 5. ..................... jullie samen naar school ? 6. We ..................... naar Antwerpen. 7. ..................... u niet te vlug ? LIGGEN 1. Mijn kantoor ..................... in het centrum. 2. Brussel ..................... in België. 3. Amsterdam en Rotterdam ..................... in Nederland. 4. ..................... je graag in de zon ? 5. ..................... u graag languit op de bank ? Woordenschat ➛ languit op de bank : allongé sur le divan DRINKEN 1. ..................... hij graag thee ? 2. Ik ..................... veel koffie. 3. ..................... je melk ? 4. Ze ..................... koffie zonder suiker. --------------- SOLUTIONS / OPLOSSINGEN KOMEN 1. Ik kom om 3 uur. 2. Jan komt morgen. 3. We komen met de trein. 4. Kom je mee ? ROKEN 1. Hij rookt een sigaret. 2. Ik rook niet ! 3. Rookt u sigaretten ? 4. Ze rookt/roken buiten. GAAN 1. Hij gaat naar school. 2. Ik ga naar de supermarkt. 3. Je gaat naar een vriend. 4. Ga je naar Brugge ? 5. Gaat u morgen naar de bioscoop ? ZITTEN 1. Ze zit naast Wim in de klas. 2. Ik zit achter het stuur. 3. Zit je voor de televisie ? 4. We zitten in de 4de klas. WACHTEN 1. Ik wacht op mijn vriend Jan. 2. Hij wacht op de bus. 3. Ze wacht/wachten beneden. 4. Wacht je thuis ? 5. Wacht hij op Wim ? 6. Wachten jullie al lang ? RIJDEN 1. Ik rijd/rij naar Brussel. 2. Ze rijdt/rijden naar België. 3. Rijdt hij met de fiets naar school ? 4. Rijd je met de trein naar huis ? 5. Rijden jullie samen naar school ? 6. We rijden naar Antwerpen. 7. Rijdt u niet te vlug ? LIGGEN 1. Mijn kantoor ligt in het centrum. 2. Brussel ligt in België. 3. Amsterdam en Rotterdam liggen in Nederland. 4. Lig je graag in de zon ? 5. Ligt u graag languit op de bank ? DRINKEN 1. Drinkt hij graag thee ? 2. Ik drink veel koffie. 3. Drink je melk ? 4. Ze drinkt/drinken koffie zonder suiker. Doctissimo : document 'Basisoefening : de o.t.t.' - format JPEG http://club.doctissimo.fr/profnlds/nederlandse-oefeningen-neerlandais-807825/photo/onvoltooid-verleden-indicatif-27003737.html http://aws-cf.imdoc.fr/prod/photos/2/2/5/11580225/27003737/big-270037375ff.png?v=1 Pinterest : document 'Basisoefening : de o.t.t.' - format JPEG https://www.pinterest.fr/pin/319051954848057988/ https://i.pinimg.com/564x/a4/72/04/a47204bc6a030aae000a7d1842c69148.jpg
Spreekoefeningen met praatplaten / vragenspel vergroot de woordenschat en de spreekvaardigheid. Je kan de praatplaten op verschillende
Exercice lexical en néerlandais / Lexicale oefening in het Nederlands Thème : la maison, l'habitation, les pièces de la maison / Thema : h...
Verbes néerlandais / Nederlandse werkwoorden, Nederlandse verba Vocabulaire néerlandais / Nederlandse woordenschat ---------------- Zuiderkerk, Amsterdam - couloured silhouet https://fr.pinterest.com/pin/319051954828505736/ --------------- Nederlandse werkwoorden (verba) Verbes néerlandais Document 'Werkwoorden (verba)' sur Pinterest : https://fr.pinterest.com/pin/319051954839390616/ WOORDENSCHAT dragen : porter komen : venir vragen : demander grijpen, pakken, vangen : attraper koken : cuisiner, cuire bakken : cuire (in de handen) plakken, applaudisseren : applaudir huilen : pleurer bijten : mordre schoonmaken : nettoyer knippen, snijden : couper (de bal) laten stuiten, (de bal) laten opspringen : faire rebondir (une balle) klimmen : grimper dansen : danser (zijn tanden) poetsen : (se) brosser (les dents) dichtdoen, sluiten : fermer (om)spitten : bêcher bouwen : construire kleuren : colorier tekenen : dessiner roepen : appeler, crier kammen : peigner dromen : rêver inpakken : emballer, ranger (dans une valise) trekken : tirer schrobben : frotter, laver à grande eau verven, schilderen : peindre duwen : pousser zien : voir plakken : coller harken : ratisser, râteler zetten, plaatsen : mettre, placer plukken : cueillir lezen : lire naaien : coudre planten : planter rijden : rouler schreeuwen : crier, hurler spelen : jouer roeien : ramer tonen : montrer (aan)wijzen : indiquer rennen, hard lopen : courir zingen : chanter (in)schenken : verser zeilen : faire de la voile zitten : être assis
Taalhandelingen (= speech acts) B1/B2 Op het examen moet je snel kunnen antwoorden. Dat vraagt om veel training. Het helpt als je snel de taalhandeling herkent. Moet je je mening geven en argumenten daarbij noemen? (overtuigen) Moet je iemand uitleggen hoe iets werkt? (instructie geven) Of moet je iemand … Continue reading →
Grammaire néerlandaise : théorie / Nederlandse spraakkunst, Nederlandse grammatica : theorie L'adjectif possessif / Het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen, niet-zelfstandige vormen Transcription phonétique / Fonetische transcriptie Activité de classe : rappel d'un point grammatical / Klasactiviteit : herhaling van een grammatica-item --------------- Overzichtstabel : het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen (niet-zelfstandige vormen) Tableau récapitulatif : les adjectifs possessifs Klik op de afbeelding om die te vergroten! / Of klik rechts op de afbeelding om die in een nieuw venster open te doen! Cliquez sur l'illustration pour l'agrandir! / Ou cliquez droit sur l'illustration pour l'ouvrir dans une nouvelle fenêtre! -------------- Pinterest : document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' en format JPEG https://www.pinterest.fr/pin/319051954832209422/ https://i.pinimg.com/564x/f9/35/95/f935955323169cf87cde4254c9882798.jpg Doctissimo : document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' in jpeg-formaat http://club.doctissimo.fr/profnlds/nederlandse-spraakkunst-neerlandaise-805740/photo/possessifs-bezittelijke-voornaamwoorden-27003037.html Document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' en format PDF https://drive.google.com/file/d/1yXvl3uE1vbwi369QtRlTZ_ZY2ANADtID/view?usp=sharing